Zout als batterij. Felix vindt het maar een gek idee. ’s Nachts ligt hij er wakker van. Of droomt hij juist? Zijn slaapkamer ziet er anders uit dan normaal. De muren zijn onregelmatig van vorm, en ze lijken wel te glinsteren. Er komt een warme gloed vanaf. Hij rekt zich uit en laat zijn hand langs de glinsterende kristallen glijden. Dan houdt hij zijn vingers tegen zijn lippen. ‘Ik wist het, zout!’ Heel warm zout, want het wordt steeds heter in zijn kamer. Op de gang knipt het licht aan. De deur zwaait open en Floor stormt naar binnen. ‘Felix, treuzel niet zo, we moeten aan de slag!’ Ze duwt een schep in zijn handen en trekt hem mee naar een hoek van de kamer. Met een zwaai zet ze haar schep in de muur, om er een grote brok zoutkristallen uit los te hakken. Ook Felix begin te graven. Ze maken een tunnel die steeds dieper wordt, en steeds warmer. Papa staat achter de tweeling en roept ze toe: ‘Doorgraven jongens, het wordt een strenge winter. Dat zout moet nu de wijk in!’

Felix, wordt wakker met een bezweet voorhoofd. Niet gek, want hij heeft zich helemaal in zijn deken gedraaid. ‘Een droom’, zegt hij lachend in zichzelf. ‘Ik wist het wel.’ Hij poetst zijn tanden en loopt nog slaperig de trap af. Aan de ontbijttafel zit meneer Feenstra al klaar, weer met van die lekkere gekookte eitjes. ‘Zout?’, vraagt hij aan Felix. Felix kijkt hem vol verbazing aan, en stottert: ‘n-nn-neee pap, geen zout voor mij. Doe mij vandaag maar iets lekker zoets!’